literature

Dief van Herfst hoofdstuk 5 De macht van Tijd. pt2

Deviation Actions

Valking's avatar
By
Published:
506 Views

Literature Text

Dief van Herfst
- Hoofdstuk 5 -
De macht van Tijd. Deel 2.


1887
Het Land van de Eeuwige Herfst


‘Angie,’ zei Paul geschokt. Hij zakte op zijn knieën en staarde naar het levenloze lichaam van Angelique. Een plas bloed vormde zich rond haar lijf en enkele straaltjes dropen in de scheurtjes in de vloer. ‘Wat heb je gedaan?’ schreeuwde hij richting de Dief van Herfst. Achter de kwade Geest zag hij de Koning van Winter verschijnen. ‘Doe iets,’ riep hij.
De Koning van Winter rende op de Dief af en greep haar bij haar middel. Er klonk een klap en in een waas van rook waren de twee Geesten verdwenen. Van buiten de bibliotheek klonken ineens schreeuwende geluiden, ten teken van de twee vechtende Geesten.
Paul stond op en rende naar het lichaam van Angelique. ‘Angie, wakker worden,’ zei hij paniekerig. De ogen van Angelique waren nog open en keken glazig omhoog. Het vuur dat er eens in had gebrand was verdwenen.
Er klonk een kuch aan de andere kant van de ruimte en Paul keek op. De man die was verschenen toen Angelique een scheur in de fundering van de Muur had gemaakt kwam voorzichtig overeind. Hij keek richting Paul en knikte mistreurig. Hij had een jong gezicht met een wit ringbaardje en grijze haren. Hij leek wel een beetje op de Koning van Winter zo in de verte.
Paul legde het lichaam van Angelique neer en liep naar de man toe. ‘U bent Vader Tijd toch?’
De man knikte. ‘Ja,’ zei hij met een verassend lage stem. Hij was heel anders dan Paul had verwacht. Het was niet een oud en gebogen man, maar juist een jonge en knappe. ‘Waar is de Dief?’ vroeg de man.
‘Buiten, met de Koning van Winter,’ antwoordde Paul. Hij keek om naar het lichaam van Angelique. Er ging een steek door zijn hart. ‘Kunt u…?’ zei hij, maar Vader Tijd schudde zijn hoofd.
‘Niet nu,’ zei hij ernstig. ‘We hebben eerst een wereld om te redden!’ Hij snelde naar de deur van de hal, op de voet gevolgd door Paul. Eenmaal buiten zag Paul pas wat er in de tussentijd was gebeurd. De Geesten der Seizoenen hadden zich verzameld en streden nu samen tegen de Dief van Herfst.
De Koning van Winter liet hagel neerregenen op de Dief, terwijl de Koning van Lente modderige ranken uit de grond liet schieten. De Heer van Zomer zette de grond in vuur en vlam met felle lichtflitsen.
De Dief van Herfst leek zich er niet aan te storen en vuurde duistere rookbollen af op zijn aanvallers. Ze leek ongelofelijk in het voordeel te zijn. Zelfs nu drie Geesten der Seizoenen haar aanvielen leek ze niet overmeesterd te kunnen worden. Het Kwaad in haar moest haar ongelofelijke machten geven.
Ondertussen was de wereld om Paul heen veranderd in een enorme chaos. Regenbuien werden afgewisseld met sneeuwstormen, verfrissende lentebriesjes en hete zomerzonnen. Het leek wel alsof de vier seizoenen in de war waren. Ze wisselden elkaar in rap tempo af en zorgde ervoor dat de natuur compleet ontwricht werd. Overal waar Paul keek zag hij dieren in angst en paniek wegsprinten. De grond was compleet omgewoeld en bevatte diepe kraters waar bliksem was ingeslagen.
Dit was wat het Kwaad wilde. Dat de wereld ontwricht werd en zichzelf vernietigde. Ze moesten de Geesten der Seizoenen zien te stoppen met vechten. Maar hoe?
Naast Paul stond Vader Tijd. De man had zijn ogen gesloten en prevelde zachtjes mysterieuze woorden uit. Paul bekeek de man van top tot teen. Zijn lichaam leek omgeven te zijn in een magisch licht. ‘Zorg dat ze ophouden,’ zei de man plots.
‘Ik?’
‘Spreek ze toe. Probeer door te dringen tot de Dief van Herfst. Pas als de vier seizoenen gestopt zijn met vechten kan ik het Kwaad terugdringen.’ Vader Tijd draaide zijn hoofd naar Paul en opende zijn ogen. Ze straalde een helder licht uit en Paul voelde een rilling over zijn rug gaan. ‘Jij bent de Strijder uit de voorspelling Paul. Jij alleen kan ze stoppen.’
Paul zuchtte en knikte. ‘Oké,’ zei hij en hij draaide zich om naar het gevecht.
De Geesten waren ervaren strijders en leken nauwelijks gewond te raken van elkaars aanvallen. Ze bewogen soepel door de lucht en draaiden als roofdieren om elkaar heen.
Hoe moest hij daar ooit tussen zien te komen? Paul trok zijn zwaard en sloop dichterbij. Een bol van rook deed de grond naast hem uit elkaar spatten en hij werd aan de kant gesmeten. Zijn hoofd knalde tegen de grond aan en hij gaf een schreeuw van pijn.
Snel krabbelde hij overeind en ontweek een volgende rookbol. Hij sprintte richting de Koning van Winter, die een stukje verderop ijspegels op de Dief afvuurde.
‘Stop,’ riep hij luid. ‘Stop deze waanzin!’
Het begin te regenen en de grond onder zijn voeten veranderde binnen enkele seconden in een modderpoel. Paul werd bijna omvergeworpen door de flinke windstoten die op speelden. Toen hij bij de Koning van Winter aankwam was de storm weer gaan liggen en straalde er een waterig zonnetje. ‘Je moet hiermee stoppen,’ zei Paul.
‘Wat?’ riep de Winterkoning.
‘Je moet stoppen met vechten. Jullie moeten stoppen met vechten.’ Hij greep de Geest vast bij zijn arm. Een ijskoude rilling raasde door zijn lichaam en hij viel achterover.
‘Paul,’ riep de Winterkoning geschrokken uit. ‘Gaat het?’
‘Je bent in ieder geval gestopt,’ zei Paul lichtjes kreunden.
‘Wat is er? Wat doe je hier?’ De Koning van Winter sprak snel en met agressie in zijn stem.
‘Vader Tijd is vrij,’ antwoordde Paul. ‘Hij zegt dat jullie moeten stoppen zodat hij de kans krijgt de Dief… Het Kwaad te raken.’ Paul keek even om zich heen. ‘En daarnaast vernietigen jullie Liberance nog met dit gevecht.’
Achter hen klonk een enorme knal. Paul draaide zich om en zag de achterkant van de bibliotheek uit elkaar spatten. Een enorme vuurbol steeg de lucht in en verhitte de omgeving. ‘Vader Tijd is gearriveerd?’ zei de Koning van Winter de explosie negerend.
‘Daar,’ zei Paul snel en hij wees richting de man, die nog steeds met gesloten ogen voor de bibliotheek stond alsof er niets was gebeurd.
Paul keek zwaar ademend naar de brandende achterkant van de bibliotheek. ‘Angelique ligt in de hal,’ zei hij en hij draaide zich weer terug naar de Koning van Winter.
‘Zorg dat de andere stoppen, dan doof ik het vuur,’ zei deze. Hij sprong weg van Paul en zweefde door de lucht richting de bibliotheek.
Paul rende snel richting de Koningin van Lente. Ze stond zij aan zij met de Heer van Zomer magie af te vuren op de Dief van Herfst. ‘Stop,’ riep Paul.
De Koningin draaide zich om. Ze was prachtig om te zien. Met lange, glanzende haren en een lief gezicht. Maar ze was machtig, dat wist Paul ook. ‘Stoppen. Met wat?’
Op dat moment werd de lucht door een donderslag doormidden gereten. Zowel Paul als de Geesten werden omver gesmeten. Het suisde in zijn oren en even was hij verblind.
Voorzichtig opende hij zijn ogen. De wind waaide hard om hem heen terwijl hij naar het bizarre schouwspel voor hem keek. Hij lag aan de zijkant van een grote krater. In het midden ervan stonden de Dief van Herfst en Vader Tijd.
Beiden hadden hun handen op elkaar gericht en de twee stralen die daaruit schoten klapten met veel geknetter tegen elkaar. Uit de grond rondom de twee schoten in vreemde vormen de lucht in. Maar boven het geraas van de wind en het geknetter van de magie uit klonk er een zacht getik. Als het getik van een klok.
Paul keek naar de twee opponenten. Vader Tijd tegen het Kwaad in de vorm van de Dief van Herfst. Ergens hoopte hij dat de Dief, Angeliques moeder, er ongeschonden uit zou komen, maar die kan was klein.
‘Ga terug naar waar je vandaan komt,’ schreeuwde Vader Tijd.
‘Nooit,’ riep de Dief met een stem die overal vandaan leek te komen. ‘Deze wereld behoort mij toe.’
‘Deze wereld behoort niemand toe,’ riep Vader Tijd. Zijn lichtstraal werd breder.
‘Dat zegt de man die voor eeuwen de macht had over deze wereld.’ De Dief grijnsde woedend.
‘Laat deze wereld met rust.’ Vader Tijd verbreedde zijn magische lichtbundel nog verder en Paul kon zien dat de Dief van Herfst moeite had het tegen te houden. Het leek er alleen op dat het net niet genoeg was.
‘We moeten Vader Tijd helpen,’ schreeuwde Paul richting de Geesten.
‘Wij hebben onze magie al aan hem gegeven,’ zei de Koningin van Lente.
‘We kunnen niets doen,’ zei de Heer van Zomer.
‘Wij niet. Jij wel.’ De Koning van Winter kwam naast Paul staan. Hij keek de jongen moedig aan. ‘Jij bent de Strijder Paul… Jij bent deel van de voorspelling die deze dag voorzag en daarmee bezit jij iets van dezelfde magie die ons Geesten heeft gecreëerd.’
‘Magie?’ zei Paul vragend.
‘Jij kan deze magie aan Vader Tijd gunnen,’ ging de Koning van Winter verder. ‘Dat is de reden dat jij hier nog bent. Dat is wat voorspeld is.’
‘Alleen de Strijder zal het Woud kunnen verslaan,’ zei Paul. Eindelijk begreep hij dat gedeelte van de voorspelling. Het Woud stond voor de Dief van Herfst. En hijzelf was de Strijder. Het zou niet Vader Tijd zijn die de Dief uiteindelijk zou verslaan, maar hij.
Zonder nog iets te zeggen daalde hij af in de krater. Met een arm voor zijn gezicht om zich te beschermen tegen de stofwolken die door de hevige wind opwaaiden baande hij zich een weg richting de twee strijders.
Hij voelde iets vanbinnen. Iets wat hij nog niet eerder had gevoeld. Het vuur dat in de ogen van Angelique had gebrand voordat ze doodging brandde nu in hem. Hij zou dit voor haar doen. Hij zou de wereld die zij zo lief had redden. Al kostte hem dat zijn eigen leven.
‘Angelique,’ fluisterde hij zachtjes en hij spreidde zijn armen. ‘Help me.’ Met die woorden rende hij naar de Dief van Herfst. Hij zette zich af tegen de grond en beukte met zijn handen vooruit gestoken tegen de Dief aan. Een felle lichtflits schoot uit zijn handen en ze krijste het uit van de pijn. ‘Nee,’ schreeuwde ze en ze zakte op haar knieën.
Paul draaide zich naar Vader Tijd. Hij stak zijn hand uit en focuste zich op het vuur dat hij in zich voelde branden. Een wit rookwolkje vloog van zijn handpalm naar Vader Tijd. De man werd omhuld in de rook en glimlachte naar Paul.
‘Verdwijn voorgoed uit deze wereld,’ riep Vader Tijd en hij richtte zijn handen op de Dief, die nu schreeuwend op de grond lag.
Een duistere schaduw steeg op uit het lichaam van de Dief van Herfst en zweefde de lucht in. ‘Verdwijn jij duivel.’
Krijsend spatte de schaduw uit een. Er ging een rilling door de aarde en lucht en er klonk een luid gekraak.
Toen werd het stil.
Hijgend zakte Paul op de grond. Hij keek naar Vader Tijd, die zijn handen liet zakken. ‘Hij is weg,’ zei hij met een opluchting in zijn stem. ‘Dankzij jou heb ik de Muur kunnen helen en het Kwaad er voorgoed achter kunnen vastzetten. We zullen het nooit meer terug zien.’
Naast Paul kwam de Dief kreunend overeind. De jongen schoot overeind en balde zijn vuisten. ‘Wees gerust,’ zei Vader Tijd. ‘Het Kwaad is uit haar lichaam verdwenen. De Dief van Herfst is weer de Geest die ze ooit was.’
‘Sorry,’ zei de Dief en Paul zag een traan over haar wang glijden. ‘Het spijt me zo.’ Haar stem trilde en haar ogen keken droevig naar Vader Tijd. ‘Ik wilde niet…’
‘Het is goed mijn kind,’ zei Vader Tijd vriendelijk. ‘Ik vergeef het je. Het is niet jouw schuld. Het Kwaad was sterker dan je dacht. Dan wij allemaal dachten.’
Ook de andere Geesten der Seizoenen waren nu de krater in gelopen. ‘Je hebt het goed gedaan Paul,’ zei de Koning van Winter. ‘Je hebt ons allemaal gered. Ik ben trots op je.’
Paul glimlachte zwakjes naar de man met het witte gezicht. ‘Zonder jou was het niet gelukt.’
‘Kan je het me vergeven?’ vroeg de Dief van Herfst. ‘Wat ik heb gedaan.’
Paul keek haar fronsend aan. ‘Ik vergeef het je,’ zei hij. ‘Ik vergeef het je omdat jij het niet was die dit alles heeft veroorzaakt. Ik vergeef het je omdat jij dit niet wilde. Maar ik vergeef het je vooral omdat ik het Kwaad niet in mijn ziel wil toelaten door het niet te doen.’
‘Dankje,’ zei de Dief droevig. ‘Als er iets is dat ik…’
‘Angelique,’ zei Paul plots. Hij rende weg van de Geesten en klom de krater uit. Met kloppend hart ging hij de bibliotheek in. Het lichaam van Angelique lag nog steeds op dezelfde plek. Hij knielde er naast neer en nam het verdrietig in zijn armen. ‘Oh Angelique.’ Tranen rolden over zijn wangen terwijl hij haar haren uit haar gezicht veegde. ‘Het spijt me zo,’ zei hij zachtjes. ‘Het spijt me dat ik je niet heb kunnen redden. Het spijt me dat ik Grim niet heb kunnen redden. Ik weet niet waarom, maar jij hebt me veranderd. Zoals Chaya de Koning der Winter heeft veranderd, heb jij ervoor gezorgd dat ik niet meer de jongen ben die ik ooit was. En ik weet niet waarom ik dit nu pas zeg, veel te laat, maar ik denk dat ik van je houd….’
‘Paul?’ hoorde hij een vrouwenstem zeggen en voor een klein moment dacht hij dat het Angelique was. Maar het was haar moeder, de Dief van Herfst. ‘Is ze…?’
‘Het spijt me zo,’ zei Paul nogmaals, maar deze keer naar de Geest. Ondanks haar machtige uitstraling begon de vrouw te huilen. Een moederhart was gebroken.
‘Is er niets wat er gedaan kan worden om haar te redden?’ vroeg de Koning van Winter. Hij knielde naast Paul neer en keek omhoog naar Vader Tijd.
Deze glimlachte en knikte langzaam. ‘Toen ik werd gecreëerd werd mij een gift gegeven. Een soort magie die ik maar eens in mijn bestaan kon gebruiken. Er werd mij verteld dat ik deze pas mocht inzetten als ik zeker wist dat het moment juist was.’ Ook hij knielde naast Paul neer en keek hem doordringend aan. ‘Het klinkt misschien gek, maar het moment dat het Kwaad door de Muur brak was niet het juiste moment om mijn gift in te zetten, maar dit moment wel. Dat voel ik.’
‘Wat voor gift?’ vroeg Paul hoopvol.
‘De gift om de tijd voor eenmaal terug te draaien.’
Er ging een schok van hoop door Paul heen. ‘Tijd terug draaien?’
‘Ik heb de gave om dat eens in mijn leven te doen,’ legde Vader Tijd uit. ‘Om eens in mijn leven de tijd terug te draaien.’
‘Naar wanneer?’
‘Naar de dag dat jouw avontuur begon.’
‘De dag dat mijn avontuur begon? Wanneer was dat?’
‘Denk Paul. Wanneer begon jouw leven?’
Paul sloot zijn ogen. ‘De dag dat het eindigde…’
‘Precies.’
Met die woorden veranderde de wereld om hem heen.
Paul keek naar het lichaam in zijn handen. Het veranderde langzaam in stof, dat kort om hem heen waaide en toen verdween. Paul stond wankel op. De wereld draaide om hem heen. Vlagen van kleuren en vormen schoten voor zijn ogen voorbij. Paul keek naar zijn handen. Ze werden met de seconde jonger. Hij voelde aan zijn gezicht. Zijn stoppelbaardje was verdwenen en zijn lange haren waren weer kortgeknipt.
Toen werd het donker.

1881

Ineens flitsten de lichten van de wereld weer aan en stond Paul in de donkere hal van de bibliotheek. Hij keek om zich heen. De Geesten der Seizoenen keken wat ongemakkelijk in het rond.
Vader Tijd keek hem glimlachend aan en knikte. ‘Dat was dat.’ Hij draaide zich om en liep richting de deur van de bibliotheek,
‘Wacht,’ riep Paul. ‘U moet me…’
‘Uitleggen wat er is gebeurd?’ zei Vader Tijd. ‘Ik heb de tijd teruggedraaid naar de avond dat Chaya ontvoerd werd naar het Land van de Eeuwige Winter. De avond dat jouw grote avontuur begon.’ Hij liep achteruit naar de deur.
‘Maar dan begint het toch allemaal opnieuw?’ vroeg Paul onbegrijpelijk. ‘Chaya wordt ontvoerd, ik ga erachter aan. Het Kwaad verslaat alsnog de Geesten der Seizoenen en deze keer kunt u de tijd niet terugdraaien en zal alles alsnog slecht aflopen.’
Vader Tijd schudde zijn hoofd. ‘Het bijzondere aan de Eeuwige Landen en de Geesten der Seizoenen is dat ze buiten mijn machten om werken,’ zei hij. ‘Ik kan hun niet beïnvloeden, net zo min als zij mij kunnen beïnvloeden.’ Hij haalde diep adem en grijnsde breed. ‘Wat inhoud dat waar ik de tijd op Aarde heb teruggedraaid, de tijd in de Eeuwige Landen gewoon is verder getikt.’
‘Wat ervoor zorgt dat wij Geesten niet naar onze oude vormen worden teruggedraaid,’ vulde de Koning van Winter aan.
‘En de Dief van Herfst gewoon de Dief van Herfst is en niet door het Kwaad bezeten,’ zei de Koningin van Lente. ‘Alles is goed nu zoals het is.’
Paul keek naar zijn schoenen. ‘Dus dit is mijn tweede kans?’
‘Inderdaad,’ antwoordde Vader Tijd. ‘Er is echter iets dat ik je wel moet vertellen. Voor de mensen op Aarde is het nu zo dat er niets is gebeurd. Jouw moeder en de vader van Angelique zullen naar hun weten nog steeds het Land van de Eeuwige Lente hebben bezocht, maar verder zal alles niet zijn gebeurd. Dit houd ook in dat Angelique waarschijnlijk niets afweet van wat er is gebeurd. Ze zal je misschien niet herkennen als de man die je was tijdens jullie avonturen.’
‘Je zegt dat dat waarschijnlijk gebeurd, dus je weet het niet zeker?’ Paul keek de vader van tijd afwachtend aan.
‘Liefde werkt in gekke wegen,’ zei de man met een lachje. ‘Dan rest er nog maar een ding te doen.’
‘En dat is?’
‘De Geesten der Seizoenen moeten hun fouten onder ogen komen en zullen moeten accepteren dat hun doel in deze wereld veranderd is.’ Vader Tijd zei het hard en duidelijk. Alsof hij wist dat de Geesten hem direct zouden begrijpen.
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg Paul, die het niet helemaal begreep.
‘De Geesten der Seizoenen zijn gecreëerd om de wereld te beschermen tegen het Kwaad. Nu deze voorgoed achter de Muur is opgesloten zullen zij dus een ander doel moeten vinden en een andere naam voor zichzelf moeten kiezen.’
‘Dus de wereld is nu verlost van de duisternis?’ vroeg Paul snel.
‘Nee,’ zei Vader Tijd met een droefheid in zijn stem. ‘Ik ben bang dat er in ieder van ons altijd een deel van het Kwaad zal schuilen. Misschien is dat ook wel goed. Dat houd onze ziel in balans. Maar het goede zal altijd sterker zijn dan het Kwaad Paul. Onthoud dat.’ Hij keek op naar de Geesten der Seizoenen. ‘Dus? Wat wordt het?’
‘Ik ga doen wat ik voor een lange tijd al heb gedaan,’ zei de Koningin van Lente. ‘De mensen gaven mij lang geleden de naam Moeder en dat bevalt me wel. Een moeder van de natuur. Ik zal ervoor zorgen dat de natuur op aarde beschermd blijft en zal blijven groeien.’
‘Ik zal terugkeren naar het Land van de Eeuwige Zomer,’ zei de Heer van Zomer. ‘Het land heeft mij nodig als heerser. Ik zal het zo goed mogelijk de juiste richting in proberen te leiden. Ver weg van de duisternis. Daarbij zal ik mijn zoon inzetten om de seizoenswisselingen te controleren en de dieren te leiden naar hun winterslapen en verblijfplaatsen.’
‘Ik zal ook terugkeren naar mijn land,’ zei de Dief van Herfst. ‘Ik heb wat goed te maken en zal het moeten helpen opbouwen vanaf het eerste zaadje. Het heeft geleden dankzij mij en het is mijn taak om het te helpen. Mijn naam zal voorlopig nog de Dief van Herfst blijven…’ Ze zuchtte diep en Paul zag een traan over haar wang rollen. ‘Ik zal voorgoed in de schaduwen blijven. Dat is mijn boetedoening voor het kwaad dat ik heb aangericht. Men zal mij als Geest langzaam vergeten, maar zal me kunnen horen in een koude herfstwind en in het geritsel van de bladeren. Ik zal er zijn en ervoor zorgen dat de Aarde veilig is. Maar dit zal ik vanaf een afstand doen, zodat ik niet nog meer kan aanrichten dan wat ik al heb gedaan.’
‘Oké,’ besloot Vader Tijd. ‘Ik weet wat al wat jij gaat doen Koning van Winter. Dat heb je me ooit al eens verteld. Eeuwen geleden.’ Hij gniffelde. ‘En ik ga nu eerst eens wat rusten. Tot snel vrienden. Moge het lot jullie gezind zijn.’ Hij richtte zijn blik op Paul. ‘En moge jij de liefde van je leven vinden. Ik hoop dat je deze tweede kans op het leven met beiden handen aanpakt en er het beste van maakt.’
‘Dat beloof ik,’ zei Paul. Hij voelde zich vreemd. Droevig. Alsof hij afscheid nam van een dierbare vriend. Misschien was dat ook wel zo. Tijd was de vriend van iedereen.
Met een zucht verdween Vader Tijd in een rookwolk. Ook de andere Geesten der Seizoenen namen afscheid en verdwenen. De Dief van Herfst beloofde een oogje in het zijl te houden op haar dochter. Ze wenste hem succes en verdween toen met tranen in haar ogen. Paul bleef alleen achter met de Koning der Winter.
Samen liepen ze zwijgend de bibliotheek uit en zochten hun weg naar het café waar die avond een trouwfeest gehouden zou worden. Er lag een dikke laag sneeuw en kleine, witte vlokjes dwarrelden om hun hoofden.
Halverwege bedacht Paul zich ineens wat. ‘Als de tijd is teruggedraaid, betekend dat dan niet ook dat…’
‘Chaya en ik elkaar nooit hebben ontmoet,’ maakte de Winterkoning zijn zin af. ‘Correct.’ Hij zuchtte luid. ‘Vanavond was de avond dat we elkaar zouden ontmoeten, maar dat zal niet gebeuren.’
‘Maar dan zullen jullie dus ook niet bij elkaar kunnen zijn?’ Paul keek de Koning van Winter met medelijden aan.
‘Wie weet. Als het lot ons echt bij elkaar wil hebben, dan zullen we ooit bij elkaar zijn.’ Hij glimlachte en zijn witte baard krulde wat omhoog. ‘Ik weet in ieder geval dat mijn liefde voor haar net zo sterk is als jouw liefde van Angelique.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat zie ik in je ogen.’ Hij keek op. Een stukje verderop stond het café. Er scheen een warm licht uit de ramen en de feestmuziek kwam hen al tegemoet klinken.
‘Wat is jouw plan eigenlijk?’ vroeg Paul.
‘Chaya heeft me doen inzien dat ik mijn leven verkeerd leidde. Ik probeerde om sterk en machtig over te komen en daarmee mijn Eeuwige Land te regeren. De Koning van Winter…’ Hij lachte schamper en snoof met zijn neus. ‘Maar dat is niet de juiste manier. Dat weet ik nu. De enige manier om mijn wereld en leven de goede richting in te leiden is om dat te doen met vreugde en liefde.’ Hij stopte met lopen en draaide zich naar Paul. ‘Dus dat is wat ik ga doen. Vreugde en liefde brengen. Niet alleen in mijn Eeuwige Land, maar ook hier op Aarde.’
‘En je nieuwe naam?’ vroeg Paul grijnzend.
‘Geen idee,’ antwoordde de Koning van Winter lachend. ‘Heb jij nog ideeën?’
‘Jack,’ antwoordde Paul snel. ‘Ik vind je wel een Jack.’
‘Jack?’ zei de Winterkoning vragend.
‘Ja, zoals de legende,’ zei Paul opgewekt. ‘Jack Vorst.’
De Koning van Winter leek even na te denken. ‘Prima,’ zei hij toen. ‘Ik ben Jack Vorst. Aangenaam.’ Hij stak zijn hand uit en Paul schudde deze lachend.
Toen keek hij weer naar het café. ‘Ik ben bang,’ zei hij.
‘Waarvoor?’ vroeg de zojuist benaamde Jack.
‘Wat als ze me niet herkend?’
‘Als ze van je houd, dan weet ze wie je bent. Vertrouw me.’ Jack, de Koning van Winter, keek hem bemoedigend aan.
Zonder nog iets te zeggen liep Paul naar het café. Bij de deur draaide hij zich om. ‘Zie ik je ooit nog?’
‘Zodra de volgende winter invalt kom ik langs,’ antwoordde Jack mysterieus. ‘Om je vreugde te brengen. Zoek me in de vorst op je ramen en vind me in de sneeuwpoppen in het dorp.’
‘Tot ziens.’
‘Vaarwel. Strijder.’ Ineens was de Koning van Winter verdwenen.
Paul bleef even staan en keek de koude nacht in. Hij draaide zich om en duwde de deur van het café open en stapte de warmte binnen. Hij hing zijn jas en sjaal op aan de kapstok in de hal en ging toen de feestzaal binnen. Er werd flink gedanst op de vrolijke muziek die door de zaal klonk. Iedereen was aan het kletsen en lachen. Maar glimlachte in zichzelf. Niemand wist meer wat er was gebeurd. Al het leed was gelukkig verdwenen.
Hij knikte naar zijn ouders, die in een hoek stonden. Langzaam kwamen de herinneringen aan de avond van lang geleden weer terug. Hij liep langs zijn oude vrienden en herkende tot zijn verbazing de tweelingbroers Niklas en Martin. Voordat dit alles was begonnen waren zij nog verdwenen geweest in een winternacht. Martin was uiteindelijk zelfs veranderd in een Wendigo. Blijkbaar had Vader Tijd ook hen de kans op een nieuw leven gegund. Een gevoel van geluk overviel Paul. De broers knikten lachend naar hem en hij stak kort zijn hand op.
Bijna zonder haar op te merken passeerde hij Chaya. Ze stond met een vriendin te kletsen en keek op toen hij voorbij kwam. Ze stak haar hand op, maar Paul negeerde haar. Haar liefde was hopelijk voor iemand anders bestemd.
Hij wandelde tussen de feestende inwoners door naar de achterkant van de zaal. Daar stond Angelique. Ze zag er weer uit als lang geleden, toen hij haar hier op het feest had afgewezen. Nu moest hij er niet aan denken dat te doen. ‘Hoi,’ zei hij wat ongemakkelijk.
‘Hoi,’ zei Angelique met een verbaasde toon.
‘Ken je mij?’ vroeg Paul.
‘Natuurlijk ken ik jou. Je bent de zoon van onze burgemeester.’ Ze keek hem met opgetrokken wangen aan. De moed zonk hem in zijn schoenen. Angelique gaf geen blik van echte herkenning. ‘En daarnaast ben je een fantastische zwaardvechter en de held van de eeuw.’
Opgelucht hapte Paul naar adem. Hij omhelsde Angelique. ‘Ik was zo bang dat je het vergeten was,’ zei hij met tranen van blijdschap.
‘Dacht je dat ik jou kon vergeten? Dat ik alles kon vergeten?’ De stem van Angelique klonk vrolijk. ‘Ik houd van je en ik zal je nooit vergeten.’
‘Ik houd ook van jou,’ zei Paulen hij kuste haar op haar lippen. ‘Voor altijd.’
‘Voor altijd,’ bevestigde Angelique en ze lachte.
En voor het eerst in zijn leven wist Paul het zeker. Hij was gelukkig.


Buiten keek een man door het raam naar binnen. Hij glimlachte bij het zien van het herenigde paar. Jonge liefde was altijd mooi om te zien.
Met een hand sloeg hij zijn mantel om zijn brede schouders. Het blauwe tuniek dat hij droeg zat hem gegoten en het was lekker warm. Het beschermde hem prima tegen de koude. Niet dat die hem echt kon deren. Vanaf vandaag had hij een nieuwe naam. Jack Vorst. Het beviel hem wel.
Hij keek naar Chaya, die alleen in het midden van de feestzaal aan het dansen was. Hij sloot zijn ogen en wenste dat hij ooit nog eens de kans zou krijgen om samen met haar te dansen. Met degene die zijn bevroren hart had doen smelten.
Hij glimlachte. Enerzijds voelde hij zich bedroefd om het verlies van zijn geliefde, maar anderzijds was hij blij dat zijn vriend de zijne had kunnen vinden.
Het was zoals het hoorde te zijn en als het lot het zou willen zou hij Chaya nog wel weer zien. Ergens wist hij dat dat snel genoeg zou zijn.
Hij wierp nog een blik op het meisje en stapte toen weg bij het raam. Koude sneeuwvlokken dwarrelden rond zijn oren. Hij snoof de koude lucht op en ademde wolkjes uit.
Met een gevoel van opluchting en tevredenheid keek de Koning van Winter omhoog naar de volle maan. Het licht wierp mysterieuze, magische schaduwen op de Aarde.
Hij glimlachte en knipperde met zijn ogen. De tijd was rijp. Hij moest terug naar huis.
Hij haalde diep adem.
Toen was ook de Koning van Winter verdwenen.


Einde.
Na bijna een jaar schrijven is het zo ver.
Het allerlaatste deel in mijn spannende shortserie 'De Geesten der Seizoenen'.
Enjoy reading!
© 2014 - 2024 Valking
Comments0
Join the community to add your comment. Already a deviant? Log In